Uitkering gemeentefonds
Gemeenten krijgen geld van de Rijksoverheid uit het gemeentefonds. Gemeenten bepalen zelf waar ze dit geld aan besteden. De algemene uitkering (maar ook integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen) bevat ongeveer 60% van de totale inkomsten van de gemeente. In mei en september wordt de gemeente door het ministerie uitvoerig geïnformeerd (circulaire) over de omvang van de uitkering(en). Op basis van deze circulaire wordt door de gemeente een berekening gemaakt van de te verwachten inkomsten voor de komende 4 jaren.
De omvang van de algemene uitkering zoals opgenomen in deze meerjarenbegroting is gebaseerd op de meicirculaire 2022. Gebruikelijk is om de ramingen te baseren op de septembercirculaire, maar op het moment van opstellen van deze begroting waren de uitkomsten van de septembercirculaire voor de jaren 2023-2026 nog niet zeker. Vanwege de onzekerheden uit de septembercirculaire zijn slechts de mutaties in de omvang van de Jeugdwetbudgetten en de gewijzigde regels van de toezichthouders terzake van de inzet van de Jeugdwetgelden. Daar waar in het verleden slechts 75% van de mogelijke Jeugdgelden mochten worden ingeboekt, heeft de toezichthouder aangegeven dat vanaf 2024 de Jeugdwetvergoedingen voor 100% mogen worden ingeboekt. De algemene uitkering wordt verlaagd met bepaalde bedragen voor "dossiers waarover overeenstemming is bereikt". Voor 2025 valt deze verlaging voor onze gemeente positief uit.
Tot slot heeft het Rijk aangegeven dat een deel van de uitvoering van de Jeugdwet (terug) overgaat naar het rijk. Hiervoor heeft het rijk een stelpost afgeraamd van € 100 miljoen in 2024 oplopend naar € 500 miljoen vanaf 2025. Deze operatie is budgettair neutraal. De verlaging van de algemene uitkering wordt gecompenseerd door vanaf 2024 een stelpost op te nemen voor hetzelfde bedrag bij de uitvoering van de Jeugdwet (samenwerking Breda) . De bedragen die voor onze gemeente van toepassing zijn bedragen: € 123.000 voor 2024 en € 618.000 vanaf 2025 e.v.
Bij de integrale behandeling van de 1e begrotingswijziging van deze meerjarenbegroting (medio januari) zal de meerjarige ontwikkeling van de algemene uitkering worden meegenomen.
Vooralsnog wordt het meerjarig voordeel van de algemene uitkering (gebaseerd op de meicirculaire) ingeschat op:
2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |
Aanpassing budgetten jeugdwet vanwege overeenstemming dossiers | 36.000 | 62.000 | 405.000 | -78.000 |
Aanpassing budgetten jeugdwet vanwege aanpassing toetsingscriteria | 406.000 | 288.000 | 288.000 | |
Vrijval risicomarge 20% uit meicirculaire | 965.000 | 1.137.000 | 1.260.000 | 1.150.000 |
Totale verhoging | 1.001.000 | 1.605.000 | 1.953.000 | 1.360.000 |
Daar waar een aanpassing van de algemene uitkering gepaard gaat met een taakmutatie wordt hiermee rekening gehouden als er sprake is van een significante mutatie. Het reserveren van specifieke taakmutaties doet namelijk afbreuk van het principe van een algemene uitkering.
Rekening houdend met de aanpassingen die in de ramingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de meicirculaire en septembercirculaire is een algemene uitkering begroot van € 39.647.000. Op basis van de decembercirculaire 2023 (deze circulaire kon gelet op de publicatiedatum niet meer in de begroting meegenomen worden) komt de uitkering uit op € 39.527.000. De algemene uitkering is derhalve uiteindelijk € 120.000 lager dan begroot.
De hoofdreden hiervoor is de aanpassing van de uitkeringsfactor (doorwerking van de landelijke verlaging van de omvang van de algemene uitkering). Binnen de algemene uitkering is overigens in de decembercirculaire 2023 wel een post opgenomen van € 143.000 (significante taakmutatie) als vergoeding van de invoeringskosten van de Omgevingswet. Dit bedrag wordt in principe in 2024 pas uitgegeven. Gelet hierop is het bedrag opgenomen in het overhevelingsvoorstel. |